koto-misi

Vandaag de dag noemen wij iedere vrouw die in koto verschijnt een kotomisi. Vroeger werd je pas koto-misi (rok-juffrouw) genoemd als je de klederdracht in de meest verzorgende vorm droeg. Zij was het die in 'min of meer' goeden doen, zich puik wist te kleden, aan haar kleding en opschik veel zorg bestede en zelfs schoenen droeg. Werd echter bij overigens gelijke kleding de voorkeur eraan gegeven om op blote voeten te lopen, dan sprak men van een 'koto-soema'.

bijzondere koto's

  • Krioro Mama
    Krioro Mama is een persoonlijkheid. Zij paste op de kinderen, geeft raad waar nodig is. Zij draagt op haar koto een donkere rok als schort, ter bescherming van haar koto als zij met de kinderen bezig is. Zij draagt een krutu-sidon jaki en heeft altijd een bigi pangi over de schouders. Haar hoofddoek is een kleine opolanki angisa.

    Wroko Koto
    Bestaat uit een blauw gestreepte of geruite stof. vroeger werd een streep hiervoor gebruikt, die de 'Nassief Strepi' genoemd werd, de 'nyun son kir'mi', de 'anitri strepi' of 'anitri prati'. De lengt van de rok is tot de helft van de benen. De wojo oema had een zak aan de rok voor het geld dat zij ontvangt. op het hoofd droeg de kotomisi een 'feda'. Aan de voeten had zij 'snesi klompu', later een 'tip-tip' (houten slippers met een rubber bovenstuk van een fietsband). Bij het uitgaan droeg zij pantoffels.

    Boskopuman
    Koto, jaki en hoofddoek zijn elk van een andere kleur en ook de stof had niet hetzelfde patroon. Er was geen radio, geen loudspeaker, dus de boskopuman had de taak zodra er nieuws was deze te verspreiden. Zij had dus geen tijd om zich speciaal hiervoor te kleden, vandaar de verschillende kleyren en patronen, want wat bij de hand was werd aangetrokken. Zij riep dan: 'Wroko e bari un arki' en dan volgde de boodschap.

    Bakagron mama
    De rok, jaki en het hemd waren van een zware blueblack stof, toen 'Blaka Mama' geheten (vergelijkbaar met het hedendaagse denim). De bakagron mama draagt op het hoofd een 'udu baki' (houten bak) met hetgeen ze geoogst heeft. In handen heeft ze een houwer en een 'akatiki'. Haar hoofddoek is een kleine 'tai-ede'. Om het middel heeft zij een angisa gebonden.

    A mek sani
    Een koto voor speciale gelegenheden. Deze kotomisi draagt minstens drie koto's in drie verschillende kleuren en in verschillende lengten. Als jaki draagt zij een lange jaki, de 'krutu sidon jaki' genaamd. Op het hoofd heeft zij drie of meer hoofddoeken in een gebonden, met de punten naar boven. In elke hand heeft zij een hoofddoek, waarmee zij tijdens het dansen zwaait. Zo wel om armen, benen als hals draagt zij kralen.

    Kosjoe
    De kleding van de Kosjoe bestaat uit hoofddoeken, puntig gevouwen die door middel van een band om de taille gebonden worden. Onder de hoofddoeken draagt zij een pangi. Als blouse worden hoofddoeken diagonaal gevouwen over elke schouder en in de tegenovergestelde zij gebonden. Voor en achter op de taille weer driekantig gevouwen hoofddoeken. Op het hoofd eveneens een driekantig gevouwen doek. In elke hand draagt zij een hoofddoek. Deze dracht is voor speciale feestelijkheden.

    Rouwkoto
    Bij een diepe rouw draagt de kotomisi of helemaal zwart of helemaal wit. De zwarte stof werd salpoers blaka of grien blaka genoemd. Het verschil: salpoers blaka is donker blue black en grien blaka is donker zwart. De pangi wordt bij de rouw niet over een schouder gedragen, maar over beide schouders en van voren dicht gehouden. De angisa die zonder spelden geknoopt wordt, wordt diep over het hoofd, dicht bij de ogen gedragen. Bij heel diepe rouw draagt men boven op de hoofddoek nog een tompi of een tetjari. Een tompi is een driekante doek die onder de kin wordt gebonden. Een tetjari is een vierkante doek die boven op de hoofddoek wordt gelegd. Sieraden worden bij diepe rouw achterwege gelaten.

    Terug